Morgen is het weer een andere dag

Mestokrozen rosevrouw U. is net in de voortuin als ik door de achterdeur binnen kom lopen. Ze staat op het punt om de buurvrouw te roepen om voor haar naar de winkel te gaan. Mevrouw wil melk drinken bij haar avondeten en heeft niks meer in huis. Ze is doodmoe en kan het zelf niet meer opbrengen.
Ze zegt dat ik wel melk kan gaan kopen voor haar. Ik geef aan dat ik geen boodschappen voor haar kan doen, dat ik dat niet mag en dat daar geen tijd voor is ingeruimd. ‘Ach, dat is flauwekul’ moppert ze. ‘Dat zeggen jullie altijd…je kunt dat best doen.’

Met deze mevrouw lig ik wel vaker in de clinch over wat er wel en niet tot ons takenpakket behoort. Pas geleden hebben we er in het team nog uitgebreid overleg over gehad. De verwachtingen die mevrouw naar ons heeft en dat ze boos en lelijk tegen ons doet als je daar niet aan voldoet.

Mevrouw woont niet ver bij een winkel vandaan en ik voel dat mijn maag zich omdraait. Oh, wat vindt ik dit lastig. Uit principe houd ik me toch vast aan de afspraken die we hier pas nog met elkaar over hebben gemaakt. Als ik deze nu overschrijd  maak ik het voor mijn collega’s en mezelf wel erg lastig om een volgende keer nee te zeggen.

We hebben met elkaar afgesproken dat we niet meer alle afwasjes, boodschappen, kleine klusjes in huis etc. doen. Zolang wij dit blijven doen, wordt de situatie van mevrouw niet duidelijk voor familie en andere professionals en zijn wij in onze eigen tijd zorg aan het verlenen. Mevrouw vindt het schandalig en dat laat ze ook onomwonden weten.

Ook vandaag doet ze heel lelijk tegen mij. Er schiet mij een uitspraak van een collega te binnen toen wij dit voorval bespraken in het team. Het gaat me eigenlijk veel te ver om dit te zeggen, maar mevrouw is zo beledigend naar mij dat ik het er wel netjes, maar toch spontaan uitflap: ‘U vraagt toch ook niet aan de huisarts of hij de afwasmachine wil leeghalen?’ zeg ik. ‘Nou, dat is heel wat anders’ zegt ze. ‘Natuurlijk vraag ik dat niet, maar jullie kunnen best boodschappen voor mij doen.’

Ik besluit om het gesprek over een andere boeg te gooien. Dit is een zinloze missie.
Ik vraag aan mevrouw hoe het die dag op de dagopvang in het Sterrenhuis is geweest.

Ze strompelt achter haar rollator door de kamer, moppert eerst nog ‘er was niks aan.’ ‘Ach, wat jammer’ zeg ik. Ik vraag nog wat en ineens hoor ik een trilling in haar stem.

‘Ach, het was niks aan, ach misschien was dat het ook wel;
ik heb mijn dag vandaag niet’ en ze begint te huilen.

Ineens heb ik met haar te doen; zo ontzettend lelijk als ze eerst tegen me deed, is ze nu een kwetsbare vrouw. Ze is heel verdrietig en begint voluit met lange halen te huilen. Ik ga op mijn hurken naast haar stoel zitten en luister.

Het is vandaag 4 mei. De dag waarop haar vader is gesneuveld in de oorlog.
Zij is enig kind en was een jaar of vier. Wat er precies met hem gebeurd is weet ze niet meer. Haar jonge moeder bleef alleen achter met een jonge dochter.

Wat ze zich vooral kan herinneren is dat haar moeder nooit meer de oude is geworden. Haar moeder was helemaal kapot, het was haar grote liefde en ineens was hij er niet meer. Mevrouw U. is dus al heel jong haar vader kwijt geraakt.
Een dag om nooit te vergeten.

Het is nu ruim 80 jaar verder en toch is ze ineens weer dat meisje van toen. Ik pak haar hand vast; ze biedt me haar excuses aan voor haar lelijke gedrag naar mij en kan alleen maar verdrietig zijn. Ze heeft haar verhaal vandaag niet kunnen delen met de andere mensen op de dagopvang. Haar kinderen zijn vanavond naar een herdenking toe om hun opa, die ze niet gekend hebben, te herdenken.

Ik heb met haar te doen en ben blij dat ik er voor haar kan zijn en dat ze het verhaal met me heeft gedeeld. Ik ben diep onder de indruk en vind het moeilijk om haar weer alleen te laten. Later op de avond drink ik nog een kopje thee met haar en help haar op tijd naar bed.
‘Laat ik maar vroeg naar bed gaan’ zegt ze. ’Morgen is het weer een andere dag.’

Comments are closed