Als ik om 10 uur binnenkom bij meneer en mevrouw Janssen, is meneer aan het koffie zetten. De geur komt me tegemoet; het ruikt zo heerlijk dat ik er onmiddellijk zin in heb.
Meneer zet koffie op de ouderwetse manier. Er staat een thermoskan op het aanrecht met een filter er boven op en met de fluitketel schenkt hij het kokende water erop.
Mijn werkdag in de thuiszorg begint meestal om 7 uur; om 10 over half 7 zit ik al op de fiets. Ik heb ondertussen wel heel veel zin in koffie. In de buurt waar ik de hele ochtend werk, krijg ik vrijwel geen koffie aangeboden. Als ik vlot werk en alles meezit en ik heb niet te ingewikkelde cliënten kan ik nog weleens 10 minuten ergens over houden om een bakkie te doen. Deze ochtend had ik er al eentje gehad, maar een tweede ging er zeker ook nog van harte in.
‘Oh, ik kom precies op het goede moment,’ roep ik spontaan als ik binnenstap. Ik hang mijn felgroene thuiszorg vest op de kapstok en zet mijn tas op de grond.
‘Nou, er is niet voor jou hoor,’ roept meneer vanuit de keuken.
Ik verbaas me over zijn ongastvrije en directe reactie. Zo, die man durft en meent het nog ook. Ook wel een beetje arrogant komt het over. Alsof ik bij het voetvolk hoor, bij de bediening en niet als een professional wordt gezien. Een herkenbaar gevoel in deze buurt.
Deze buurt was van vroeger een ‘gegoede buurt’ zoals wij dat zeggen. Mensen die gewend zijn dat ze op hun wenken bediend worden en dat alles wordt gebracht. De kapper en de bank zijn voor het gemak aanwezig in het gebouw.
Dit staat nogal eens haaks op de Gepaste Zorg die we als organisatie bieden en op mijn ideeën en werkwijze als verpleegkundige. Zelfredzaam zijn, en de zorg daar aanvullen waar het extra kwaliteit van leven geeft, is mijn motto.
Ik ben zeker niet te beroerd om eens de krant te halen of een kopje koffie te zetten als dit in de zorg op dat moment past en het een meerwaarde heeft voor de cliënt. Ik denk dat het de vanzelfsprekendheid is waarmee het wordt ‘opgedragen’ waardoor ik alle weerstand in mijn lijf voel bij dit soort vragen.
‘Oh jammer,’ zeg ik nog waarop ik doorloop naar de woonkamer.
Mevrouw, ook hoogbejaard, zit in de stoel bij het raam. Mevrouw is uitermate vriendelijk en altijd in voor een praatje. Ze kijkt vanuit de bovenste verdieping prachtig uit over de stad. Ik zie de toren van de kerk boven de stad uitrijzen.
‘Wil je ook koffie?’ is het eerste dat ze aan me vraagt. ‘Ja ha, dat wil ik wel,’ zeg ik tegen haar, ‘maar uw man heeft me al verteld dat er geen koffie voor mij is.’
‘Ach,’ roept ze geïrriteerd en ondanks haar benauwdheid staat ze op, stiert op een drafje naar de keuken en pakt de waterketel om extra water op te zetten.
Ik weet niet wat ik zie. Wat een energie deze vrouw ineens heeft en de power waarmee ze opstaat, met haar armen in looppas zoals je snelwandelaars ziet doen.
‘Wat doe je?’ vraagt haar man in de keuken aan haar. Waarop ze zegt: ‘De zuster wil ook wel koffie.’
Ik kan het gezicht van de man niet zien, maar hoor hem wel iets mompelen; hij laat alles direct staan en uit zijn handen vallen en loopt naar de woonkamer; mompelend om achter zijn krant te verdwijnen.
Ik voel me wat opgelaten met de situatie, maar moet van binnen vreselijk lachen. Ik heb de boel natuurlijk wel een beetje opgestookt; daar hou ik zo nu en dan wel van.
Ik blijf met een zo onschuldig mogelijk gezicht op de bank zitten en ga de beide zorgmappen lezen.
Fantastisch, zoveel energie en pit er ineens uit mevrouw ontvlamt nadat ik haar vertel dat ik graag koffie wil, maar haar man me onomwonden heeft duidelijk gemaakt dat dat er voor mij niet inzit.
Ik zie het beeld nog voor me. Zo lekker pittig; voor die generatie komt dit heel modern op me over. Het echtpaar is allebei ver in de negentig.
Bij deze mensen hebben we 25 minuten de tijd om zorg te verlenen. Het is een soort uitrustadresje tussen een aantal zware cliënten in. Je geeft hen beiden medicijnen en observeert of er meer zorg nodig is op dat moment. Zodat meneer en mevrouw zolang mogelijk samen kunnen blijven wonen. Als er meer zorg nodig is, kun je daar onmiddellijk op in springen. Meestal blijft het bij medicijnen uitdelen en een praatje maken. Soms heeft mevrouw een ongelukje en is ze erg benauwd en dan help je haar met verschonen of aankleden.
Mevrouw vindt het altijd erg gezellig en praat graag even met ons over haar wel en wee en is belangstellend. Ze weet mijn naam; ik geef aan dat ik dat knap vind, er komen zoveel verschillende hulpverleners; ze legt uit dat ze dat wil en dat ze dat ook heel belangrijk vindt.
Meneer zit echter altijd achter de krant en als het zou kunnen, keek hij ons zo gauw mogelijk weer weg. Hij laat duidelijk blijken dat hij niet gesteld is op het gepraat en er moeite mee heeft. Ook hierin doet mevrouw gewoon haar eigen ding en kan ze dan zeggen – ach, ik laat hem maar gewoon.
Ik geniet van zo’n zelfstandige vrouw, die gewoon doet waar ze zin in heeft. Ik bewonder haar.
Even later komt mevrouw bibberend met twee schoteltjes in haar handen met koffiekopjes erop de kamer binnenlopen. Ik loop naar haar toe. En pak de kopjes aan en haal het derde kopje uit de keuken.
Zo gaat het ook met het glaasje water. Meneer zet voor zichzelf een glaasje water op tafel klaar voor de medicijnen die ik hem ga geven.
Voor het glaasje water voor mevrouw moet ik speciaal naar de keuken lopen. Ik heb wel eens geopperd dat het handig zou zijn als hij ook het glaasje voor zijn vrouw vast klaar zet, maar – nee, daar ben jij toch voor?
Deze reactie wil ik niet horen en roept onmiddellijk irritatie bij me op, maar ik besluit er niet op in te gaan. Soms is het beter om je wijselijk terug te trekken, heb ik onlangs geleerd. Dit is typisch zo’n situatie.
Terwijl we even later onze koffie drinken, vertrouwt mevrouw mij toe: ‘Hij is een beetje autistisch.’
Een heerlijk mens, toch!?
Maart 2017